Daar stond Garban, hun gids naar Wutan, alsof hij daar al een tijd op hen had staan wachten. Tijdens hun afdaling was Garban gaan zitten op een lage muur, die een gat in de grond omgrensde. Hij stond op toen Andreas hem naderde.
Lieselotte deed langer over de afdaling in het amfitheater. Het doelbewuste waarmee ze Andreas steeds vooraf was gegaan tijdens hun zoektocht, was verdwenen. Ze voelde een vrees voor wat de gids hen zou gaan zeggen over het lot van Ron en Linda. Hij had de val zo te zien zonder kleerscheuren overleefd, maar was dat ook het geval met de anderen? Ze had sterk geloofd in hun overleving, maar nu ze Garban naderden, was het alsof er iets uit zijn houding sprak wat haar hoop deed vervagen. “Garban, hoe kom je hier en waar zijn de anderen?” vroeg Andreas. “Waar is mijn vrouw, waar is Ron? Zijn ze gewond?” De andere vraag durfde hij niet uit te spreken.
Hij bleef instinctief op enige afstand van Garban staan, want de gids had iets in zijn houding dat vanzelf een afstand schiep. Hij antwoordde Andreas niet direct, maar bleef wachten tot Lieselotte zich bij hen voegde. “Bus weg, ver weg, in afgrond,” sprak hij met zachte maar duidelijke stem. Lieselotte borg haar gezicht in haar handen. Andreas vroeg Garban om uitleg. “Bus diep onder, anderen ook. Garban hier, hij is gids naar Wutan.”
Andreas voelde een woede opkomen jegens de gids, die immers de bus had bestuurd over een route die hij kende. Hij moest geweten hebben dat een tocht over het steeds smaller wordende pad grote risico’s kende. Hij was daarmee min of meer verantwoordelijk voor de ramp. “Wat bedoel je, man? Wees duidelijker!”
De gids keek hem aan met die vreemde grijns, waarin hij altijd zijn gezicht vertrok als hem iets gevraagd werd. “Pad over berg was enige”. Het klonk niet alsof hij zich wilde verontschuldigen of rechtvaardigen. “Ben vaak gegaan, maar weg Wutan nu anders. Korter. Vrienden zijn niet meer lichaam. Zijn in Wutan.” Normaal kon de gids zich wonderlijk goed verstaanbaar maken in zijn brabbeltaaltje, maar nu had Andreas de indruk dat hij een shock had opgelopen. Zijn houding was vreemd rustig. “Hoezo niet meer lichaam? Bedoel je dat mijn vrouw en Ron niet meer leven?” vroeg hij met hese stem. “Wat bedoel je dan met ‘zijn in Wutan?’”
Garban, die als de meeste oosterlingen allergisch was voor de meer rechtstreekse benadering van de westerling, week een stap terug. Maar hij keek Andreas recht in het gezicht, zonder met de ogen te knipperen. “Niet meer leven nietwel,” zei hij, volhardend in zijn raadselachtigheid. “Zijn in Wutan.”
“Wees duidelijker, vertel waar ze zijn en in welke toestand ze verkeren!” riep Andreas luid. Hij voelde Lieselotte naast zich; ze was rustig en bereid de werkelijkheid onder ogen te zien. Ze leek heel volwassen zoals ze daar stond. “Hij bedoelt dat de bus in de kloof is gestort en dat hij eruit is geslingerd,” zei ze, “maar de anderen niet.” Ze sloot haar ogen en vertrok haar mond. Andreas omarmde haar. Ze steunde haar voorhoofd op zijn borst en begon te snikken. Andreas streelde over haar rug en voelde de warmte tussen haar schouderbladen. “Kom, volgen Garban!” zei de gids met een sterke nadruk in zijn stem. “Anderen onder.”
Andreas liet Lieselotte los en richtte zich verrast tot Garban, maar deze was al over het muurtje geklommen. De gids verdween in de put, waarin een touwladder bleek te hangen. “Wat in hemelsnaam bedoelt hij toch?” vroeg Andreas zich wanhopig af. “Hij wil dat we hem achterna gaan,” zei Lieselotte aarzelend. “Ja, maar wat bedoelt hij met ‘anderen zijn onder’? Bedoelt ie soms dat de lichamen van Linda en Ron in die put liggen?”
“Het kan ook zijn dat ze toch nog leven,” zei Lieselotte, haar betraande gezicht opeens weer hoopvol naar hem heffend, “en dat we hen in die put kunnen vinden. Misschien zijn ze daarin gevallen…”
Ze realiseerde zich het fantastische van haar veronderstelling. Andreas zag de hoop, die even in haar ogen had gevonkt, weer verdwijnen. Maar ze slingerde, kordaat als altijd, haar benen over het muurtje en liet zich behendig langs de touwladder naar beneden zakken achter Garban aan. Andreas volgde haar.
Even later stonden ze naast de gids, die een holle ruimte verlichtte met een stormlamp, die hij kennelijk ergens vandaan had gehaald. Zonder nog een woord verdween hij met de lamp in het donker, gevolgd door het tweetal. Garban moest de weg goed weten, want hij liep zo snel dat ze hem nauwelijks konden bijhouden. Het licht van de lamp werd steeds kleiner; op een gegeven moment verdween het totaal. Ze voelden zich opeens heel verlaten en aan zichzelf overgeleverd. De duisternis klemde tastbaar om hen heen.
Andreas riep de naam van de gids, maar die reageerde niet. Lieselotte pakte zijn hand weer, net zoals in die andere tunnel en ze liepen op de tast verder, Lieselotte voorop.
Na een tijdje werd hun weg versperd door het koude steen van de wand, die daar een bocht maakte. Achter die bocht scheen licht.
De stormlamp stond op een platte steen, maar van Garban was niets te bekennen. Ze riepen hem weer, maar de enige reactie kwam van de echo van hun eigen stemmen. Lieselotte zag een stuk karton liggen in de lichtcirkel van de lamp. Er stond een tekst op: ‘Daal trap af.’ Even later bereikten ze een naar beneden kronkelende trap, die ze heel voorzichtig afdaalden, want de kans een trede te missen was groot. Na een laatste wenteling stonden ze tot hun verrassing opeens in de buitenlucht. Ze knipperden tegen het zonlicht en keken verbaasd rond.