Roland schoof onrustig op zijn stoel. Wat was dit nu weer voor iemand, die hij min of meer lukraak uit het telefoonboek van Wellington had geplukt? Enerzijds leek het alsof de man een soort esoterische mix maakte van filosofie en psychologie, maar anderzijds klonk wat hij zei origineel en op een bepaalde manier overtuigend.
“Wilt u uw Prashanti vinden in de buitenwereld, dan wordt het moeilijk. Dat wil zeggen: u zult wel iemand vinden hoor, maar die persoon zal nooit degene zijn die u in werkelijkheid zoekt. Wilt u haar echter vinden in de binnenwereld, dan zou ik even mijn ogen kunnen sluiten voor u.”
“Wat bedoelt u?” vroeg Roland verbaasd. “Ik denk veel aan haar en zij verschijnt soms helder voor mijn geestesoog. Dat is toch het bewijs dat zij in mij leeft?”
De detective negeerde zijn vraag. Hij boog iets naar voren en begon het handgrote kristal op zijn bureau te betasten.
“Ik denk wel dat u op weg bent naar een hereniging. Alleen zal die anders plaatsvinden dan u denkt. Ik ga nu die Prashanti van u visualiseren. Gewoon op de wijze waarop helderzienden werken. Geeft u mij die foto eens.”
Roland pakte nerveus de foto uit zijn platte tasje en legde die op het bureau tussen hen in. De detective bestudeerde enige tijd het gezicht van Prashanti, sloot toen zijn ogen en bleef roerloos zitten. Het duurde heel lang. Toen Roland zich begon af te vragen of hij maar eens een kuchgeluid moest voortbrengen, klonk het melodietje van de bureautelefoon. Met zijn ogen nog dicht nam Antony van Oorwegen Vreienhoff de telefoon op en verzonk in een gesprek met vermoedelijk een cliënt. Het viel Roland op dat hij zijn ogen ook gesloten hield tijdens het maken van een notitie. Direct na het gesprek richtte hij zich weer tot Roland:
“Goed, ik zal u mijn werkwijze niet proberen uit te leggen, maar langs innerlijke weg is mij de door u genoemde Shobita Ratnakar voor ogen gekomen. Dat was toch de naam die u noemde?”
Roland voelde opeens een brok in zijn keel loskomen. Hij schoot in een hoestbui waarbij zijn ogen vochtig werden. De detective leunde achterover in zijn bureaustoel en zag Roland met vaste blik aan.
“Plaats en tijd zijn heel moeilijk te traceren. De binnenwereld is totaal anders dan de buitenwereld, ziet u. Ik vang glimpen op van gezochte personen, maar die lijken niet op bepaalde ‘plekken’ te zijn. Het is eerder zo dat de personen samenvallen met de plaatsen waar zij zich ophouden. Ik bedoel, ik kan deze Shobita – van wie ik overigens niet weet of zij wel de door u gezochte Prashanti is – vrij helder waarnemen. Als u maar genoeg aan deze innerlijke wereld zou geloven, dan zou u haar binnen enkele seconden kunnen ontmoeten. Aangezien uw overtuigingenstelsel niet zo veel verder reikt dan deze vage en betrekkelijke fysieke wereld, is dat vooralsnog niet realiseerbaar voor u. Dus bent u nog een poosje op de buitenwereld aangewezen.”