Automatisch liep ze naar de keuken om haar avondmaaltijd te bereiden, maar ze had geen trek en ging in de huiskamer op de bank liggen. Zich ontspannend dacht ze aan Otto. Ze had hem willen bellen, maar kon dat om één of andere reden niet opbrengen, zoals ze er ook niet toe had kunnen komen op hem te wachten voor zijn woning in Amsterdam. Maar waarom had hij haar nog niet gebeld? Het was vreemd leeg rondom hem, alsof er niets meer was waaraan haar geest houvast vond. Normaal was het altijd zo dat ze elkaar ook voelden als ze niet in elkaars gezelschap waren.
Ze sloot haar ogen. Allerlei beelden uit haar leven kwamen in haar boven. Het was alsof ze weer naar een film keek, maar dan één van haar eigen leven. Ze overzag en overwoog haar verleden. Het was haar gegeven te leven en nu kon ze zien wat ze er van had gemaakt. Er was geen oordeel, alleen de wetmatigheid van oorzaken die hun gevolgen schiepen. Ze ontving indrukken die zich onmiddellijk als inzichten uitwerkten: haar kinderen, haar huwelijk met Paul, zijn leven en zijn dood, de liefde die hij voor haar voelde, maar waaraan hij geen uitdrukking kon geven. En ze zag de gebeurtenis in zijn jeugd die daar de oorzaak van was. En ze wist dat ze nog van hem hield en ze begreep en vergaf.
Zo meedogend zag ze ook zichzelf, als een moeder die zich over het kind Bertien boog. Alles moest wel zijn zoals het was geworden. Er was eigenlijk niets meer in de wereld dat haar nog vasthield. Paul was dood, haar kinderen hadden hun weg in het leven gevonden, op Otto na had ze geen echte vrienden meer en Otto ging zijn eigen weg. Ze was een alleenstaande, oudere dame die zich niet thuis voelde in het burgerlijke milieu van haar dorp en ook niet in de harde, verzakelijkte samenleving. Eigenlijk was de dood de enig ingrijpende gebeurtenis die haar nog te wachten stond. Ze glimlachte toen ze aan Otto dacht.
Het leven hield eens op, dit leven althans. Hoe het na de overgang verder zou gaan wist ze niet. Een mens werd geboren, hij leefde en stierf, steeds weer en altijd. Wat had ze aan al die zinnige en onzinnige woorden die daarover werden geschreven en gesproken. Het feit zelf kon niemand navertellen en als dat wel gebeurde, zoals in de reïncarnatieverhalen en bijna-doodverslagen, dan waren dat toch altijd ervaringen van anderen en wat schoot ze op met andermans ervaringen? Nee, ieder mens had zijn eigen dood te verhapstukken. Gek eigenlijk dat ze daar nooit echt over had nagedacht. Het was zoiets onvermijdelijks, zoiets absoluuts… En de mensen gingen ermee om alsof het hun nooit zou overkomen.
Bang was ze niet voor de dood, integendeel zelfs. Dan zou het voorbij zijn, dan was haar taak volbracht en dat was toch eigenlijk een heel mooi gegeven? Als ze zou sterven dan hoopte ze dat ze geen protest zou voelen en spijt of klachten zou hebben. Haar hart sloeg een paar slagen over; ze leed al jaren aan hartritmestoornissen en was er aan gewend geraakt. Maar dat bioscoopbezoek had haar toch geen goed gedaan. Ze ademde heel diep in en weer uit, maar was zich niet meer bewust van een nieuwe inademing.
Er werd gebeld. Het scherpe geluid bleef in haar hoofd naklinken als een dringende wekroep uit een wereld die zij reeds aan het verlaten was, maar die haar niet wenste te laten gaan. Ze verrees van de bank. Het duizelde haar nog en ze liep wankelend naar de buitendeur.