Het schijnt dat ik in een toestand van afwezigheid terechtkwam, want een heel stuk van die overplaatsing – die volgens mijn nuchtere verstand helemaal niet kon gebeuren – stond me slechts vaag voor ogen. Hans haalde me thuis op om mij naar Leo te brengen. Ik begreep weinig van zijn verhaal, maar in zijn auto zat een man, die zich voorstelde als dr. Lambrosius, die zei te weten waar Leo was. Gedurende de rit voelde ik dat er iets raars gebeurde. Het begon te misten en tot mijn schrik stopte Hans zijn auto midden op de weg op verzoek van die man op de achterbank. Deze vroeg ons uit te stappen en toen ik protesteerde legde hij zijn hand op mijn schouder. Vanaf dat moment kon ik de rest van de reis slechts vaag waarnemen. Ik verkeerde niet in een emotionele shock, want de symptomen daarvan zijn anders. Ik had ook geen sterke angstgevoelens, want hoewel ik wars ben van plotselinge veranderingen, ben ik niet bang uitgevallen. Wel was ik verontwaardigd omdat er iets plaatsvond dat ik niet kon thuisbrengen binnen het raamwerk van mijn denken. Wat er gebeurde kon helemaal niet. Toch gebeurde het.
Ondanks die vage geestestoestand was ik me wel bewust van onze aanwezigheid in Amsterdam en de tocht naar dat adres in die yuppenwijk – dezelfde wijk waar Leo woonde in zijn studententijd en waar ik hem een paar keer heb opgezocht, maar die nu heel anders van atmosfeer was, veel armoediger. Ik herinner me fragmenten van onze wandeling naar dat adres – maar was het wel een wandeling? Ik had meer het gevoel alsof ik zweefde, gegidst door die Lambrosius, door een stad uit een ver verleden. Toen we die kamer boven dat café binnengingen was daar geen Leo, wel twee jonge mensen die ons hartelijk ontvingen, maar ook duidelijk niet wisten wat er allemaal aan de hand was.
Lambrosius zei dat Leo onderweg was en snel zou komen en dat hij, Lambrosius, tezelfdertijd óók bij hem was om hem naar ons toe te brengen. Hij legde uit dat het ging om een soort afsplitsing van zichzelf, waardoor hij tegelijk bij ons kon zijn en bij Leo, die elders in de stad naar dit adres onderweg was.
De gedachte dat het hier ging om een soort hypnotische misleiding, vatte post bij mij, want ik was er toch echt van overtuigd dat een mens niet lijfelijk kan terugreizen naar het verleden en dat hij op slechts één plaats tegelijk kan zijn. De visioenen van Leo heb ik altijd als inbeelding beschouwd. Er was dikwijls een vage angst in mij dat hij erin zou blijven en het contact met de werkelijkheid zou verliezen, maar nu leek ik zelf met hem en Hans te worden meegezogen in iets zeer onwerkelijks.
Nog voor ik iets van mijn verontrusting en verontwaardiging kon uiteen, klonk gestommel op de houten trap en daar stond hij op de drempel: Leo, de man met wie ik zou huwen, van wie ik hield, maar met wie ik meestal in onmin verkeerde. Hij staarde me met open mond aan en liep langzaam naar mij toe, alsof hij er niet zeker van was dat ik daar echt aanwezig was. Toen omhelsden we elkaar en ik wierp een stortvloed van vragen over hem uit, maar die Lambrosius verzocht ons eerst naar hem luisteren.
Ik ging zitten op een ongemakkelijk armstoeltje, tegenover Hans die op een soort leren poef had plaatsgenomen. Naast hem de twee mensen die Hans en ik hier aantroffen bij onze binnenkomst en die zich hadden voorgesteld als Toine en Mariëlla. Ze zaten wat je noemt innig bij elkaar op een met donkergroen pluche bekleed bankje.
Lambrosius had onze onverdeelde aandacht toen hij begon te spreken. Hij staarde naar het bonte tapijt, waarin enkele versleten plekken en richtte toen zijn blik voornamelijk op Leo en af en toe ook op Hans en mij: “Wees er van overtuigd dat ik jullie ontsteltenis begrijp. Misschien denkt u dat u bent teruggereisd in de tijd, maar in werkelijkheid gebeurt alles tegelijkertijd, dus is er helemaal geen sprake van enig tijdsverloop. Alle tijd is eeuwig aanwezig, maar ligt over elkaar heen, het oude boven het nieuwe.”
Ik wil naar huis, dacht ik. Hoe kom ik weer thuis met Leo? Dit lijkt een fantasiefilm waarin we zijn opgesloten. Bovendien had ik een verschrikkelijke honger. Ik had nog nasi in de ijskast staan, een restant van wat ik de vorige dag voor mij en Leo had gehaald. Maar ‘thuis’ was nog nooit zo ver weggeweest. Meer dan 100 jaar. Wat gebeurde er in hemelsnaam?