Sinds het Licht de laatste slag van het donker heeft gewonnen is er een eeuw van relatieve rust geweest. Nadat er een Rijk van Licht werd gesticht, zorgden de lichtstrijders ervoor dat schaduwwezens de grenzen van het Lichtrijk niet binnendrongen. Het lijkt echter gedaan te zijn met de rust. Overal aan de grenzen van het Lichtrijk duiken schaduwwezens op. De lichtstrijders hebben hun handen eraan vol.
Lichtstrijder Aäron gaat, samen met zijn leerling Noad, op reis om een bezoek te brengen aan Al-Kimiya, de meester alchemist, om raad te vragen. Na een reis vol avonturen die ze ternauwernood het hoofd kunnen bieden komen ze eindelijk aan in Alchemië. De meester Alchemist, voorspelt Aäron dat er een “Tijdperk der Duister” herrijst en dat Aäron als leider een leger van licht zal opleiden en begeleiden. Aäron is in eerste instantie nogal sceptisch over deze profetie. Hij ziet zichzelf niet als leider die lichtdragers verbindt en vooroploopt in de strijd. Echter op de terugweg beginnen de eerste tekenen van de voorspelling uit te komen. Samen met Noad begeleidt hij de eerste van de 144.000 lichtdragers en lichtwerkers naar het Lichtrijk.
Lichtstrijder Eleanor gaat naar Hexheuvelland om de Lichthexen te raadplegen, in het licht van de aanstaande oorlog. Zij en haar jongeling Laoïse krijgen volop te maken met geweld. Al snel komen ze erachter dat alles erop wijst dat de heerser Morrigan een duister leger aan het vormen is. Uiteindelijk bereiken Eleanor en Laoïse de Lichthexen waar ze in een magische cirkel een profetie horen die voorspelt dat oorlog onder het gezag van Morrigan, als heerser van het Antilicht, hoogtij zal vieren. Kwaadaardiger dan ooit tevoren.
Een zilte zeebries dwarrelt door Hayao’s haar. Luid schreeuwend vliegen zeevogels door de lucht op zoek naar voedsel. Brutaal landen ze op de mast loerend naar etensresten. Alle tekenen wijzen erop dat er spoedig land in zicht komt. Niet veel later doemt aan de horizon de kuststrook van Sjamanië op. Hayao’s maag krimpt samen van spanning. Hij is terug in zijn geboorteland. Hoe zou het zijn?
Ithri legt zijn hand op zijn schouder. ‘Wees op je hoede, het land van de Sjamanen is een baken van licht, maar de daaromheen liggende gebieden zijn de laatste tijd aan het duister ten prooi gevallen, net als de havenstad Salé waar we zo dadelijk zullen aanmeren.’ Samen kijken ze naar de aangemeerde koopvaardijschepen en vissersboten. Op de kade zijn bootslieden druk in de weer. Karren rijden ratelend af en aan over hobbelige kasseien, getrokken door een diversiteit aan trekdieren. Met walging kijken ze toe hoe een galeischip met een hoog voor en achterdek naderbij komt. De riemen die ritmisch door het water glijden worden gehanteerd door halfnaakte slaven.
Op de kade ziet Hayao dat slaven druk in de weer zijn met het laden en lossen van schepen. Op hun rug sjouwen ze manden, kisten en zakken met de meest uiteenlopende goederen. Ze zijn volledig overgeleverd aan de grillen van hun opzichters, die bevelen snauwen en er niet voor terugdeinzen om zo nodig de zweep te hanteren. Hayao wordt misselijk bij het zien van deze gruwelijkheden. ‘Blijf aanwezig in het hier en nu en laat je niet meesleuren in het verleden,’ geeft Ithri hem als raad mee.
Toch gaan zijn gedachten ongewild terug naar de situatie toen hijzelf slaaf was. Somber loopt hij de loopplank af. Zijn voetstappen klinken hol op de houten pier en hij kan op het nippertje twee slaven ontwijken die een zware kist aan het laden zijn. ‘Kijk eens een beetje uit je doppen,’ schreeuwt de opzichter de slaven toe. Tegen Hayao zegt hij: ‘Excuses heer, ze zijn ook geen knip voor de neus waard.’