In 1975 studeerde ik af op mijn doctoraalscriptie ‘Enige aspecten van de boom als symbool van leven en dood. Een vergelijkende studie’. Het laatste hoofdstuk had als titel ‘Het kruis in relatie tot de levensboom’. Een jaar later publiceerde ik een artikel over dit onderwerp in Intermediair (12e jrg., nr. 46, nov. 1976) en het jaar daarop verscheen mijn eerste boek, Symboliek, sleutel tot zelfkennis, dat ik schreef op uitnodiging van uitgeverij Van Gorcum te Assen. Mijn schrijversloopbaan was begonnen.
Vanaf die tijd bleef de boom me fascineren als symbool van het universum en van de mens. Steeds opnieuw diende dit archetype zich in mijn bewustzijn aan. Als een jonge Faust verdiepte ik mij in allerlei wetenschappen, vooral in culturele en fysische antropologie, vergelijkende godsdienstwetenschap, filosofie, psychologie en taalwetenschap, maar ook in schilderkunst, poëzie en literatuur. Ook de esoterie, die over verborgen, innerlijke kennis verhaalt, zoals te vinden in hermetische, alchemistische, gnostische, mystieke, kabbalistische, theosofische, antroposofische, Rozenkruisers- en vrijmetselaarsgeschriften en graalliteratuur, vulden een tijd de kamers van mijn geest, zij het dat ik her en der ook tekortkomingen en verdraaide waarheden begon te zien, die de bonafide esoterie niet ten goede komen. Werd in de renaissance door nogal wat kunstenaars en filosofen de esoterie de ‘koningin der wetenschappen’ genoemd, in onze tijd is dit niet meer altijd het geval.
Al deze kennis, hoe diepgaand ook, herkende ik later slechts als de schaduw van de boom. ‘Da steh ich nun, ich armer Tor, und bin so klug als wie zuvor,’ verzuchtte ik met Faust na duizenden manuscripten, incunabelen, folianten, facsimile’s en moderne werken doorgenomen te hebben. Het materiaal dat ik in de loop der jaren verzameld had was overstelpend geworden, mijn geest steeds voller. Zoveel gegevens, dat ik letterlijk door de bomen het bos niet meer kon zien en ik als wandelaar struikelde over de spaanders van mijn eigen kennis.
Het was de boom die mij het inzicht schonk dat mijn studie en onderzoek de vrucht waren van de boom van kennis, die me liet verdwalen in de veelheid der dingen waardoor ik me stap voor stap verwijderd had van de innerlijke levensboom. De natuur had me al enkele keren een mystieke ervaring geschonken, die mij totaal veranderde. Als kind, languit liggend in de bloeiende heide met boven me een kolonie krijsende kapmeeuwen, tijdens wandelingen over kronkelpaadjes, aan een ven met buigend riet en ritselend helmgras, aan het stille strand waar de machtige watergolven mijn ziel wegdroegen naar een eindeloze diepte…
Maar ook in de grote stad, onder het genot van een kopje thee, had het universum me al eens overrompeld op een wijze die van boekenwijsheid brandhout maakt. Toch zou zonder dit brandhout het goddelijk vuur niet in me gewekt zijn.